Lieve Nora
Â
Gisteren was de rijkswacht langs geweest bij mijn overburen. Het was een mooie dag: vijfentwintig graden, droog warm en dus prettig. Ik was juist mijn haag aan het scheren toen ik in de verte de combi zag aankomen. Ik dacht dat het voor mij bestemd was, de dag voordien had ik tuinafval verbrand en dat maakt nogal veel rook, vandaar. Mijn vrouw had het mij nog duidelijk gezegd: je weet nooit wie van de buren de politie gaat opbellen, en je weet dat het verboden is. Maar zoals gewoonlijk luisterde ik niet naar haar raad en stookte maar lustig verder aan mijn vuurtje. Daarom kromp mijn maag ineen toen ik de combi zag komen, maar algauw werd mijn maagzweer gerustgesteld. De rijkswachters reden met hun wagentje de oprit van Herman op. Ik hoorde hoe de combi hard het grind kwam opgereden en dan plots hard remde. Herman haatte dat. De banden lieten diepe sporen na, sleuven die moeilijk weg te werken zijn. Het kostte hem enorm veel tijd om de oprit iedere keer opnieuw te egaliseren. Een van de agenten had bij het openen van zijn portier bijna een van de tuinkabouters in het voortuintje van Herman omvergeduwd. Herman had een voortuintje van een voorschoot groot en die werd bewaakt door drie tuinkabouters en twee elfjes. Ik vond het een eigenaardige combinatie, maar heden ten dage kon alles in de erotiek had mijn vrouw gezegd. Mijn vrouw had het niet zo voor tuinkabouters, zeker niet die van Herman. Eén van die tuinkabouters droeg een witte puntmuts, wat niet gebruikelijk was. Mijn vrouw zei dat je als kabouter een rode muts moet dragen, enkel smurfen hadden het recht op een witte muts. Nog volgens mijn vrouw kon het ook zijn dat Herman dacht dat die ene kabouter een homo was. Ik had binnenpretjes wanneer ik de twee geüniformeerde agenten naar de voordeur zag gaan, wat niet mooi was, maar het deed ontzettend deugd. Niet dat het mij wat kon schelen wat Herman en Nora uitspookten en dat ik daar zaken mee had, maar toch was ik benieuwd waarom ze juist nu bezoek hadden van de rijkswacht. Het was Nora die de deur opendeed. Ik zag haar gezicht niet, maar het korte rokje en de lange benen waren zeker van haar. Misschien had Herman zijn vrouw een paar muilperen verkocht, en had daarop zijn vrouw de rijkswacht gebeld. Herman was enorm jaloers, wat zijn vrouw betrof, en hij liet nogal vlug zijn handen wapperen wanneer er iets was dat hem niet aanstond. Vroeger was hij zo niet, hij was gaan veranderen na de dood van zijn moeder. Toen ze stierf was hij erbij, samen met zijn vrouw en mezelf. Ik had hen naar het ziekenhuis gereden, Herman was te gespannen om een voertuig te besturen. Er was nog hoop, zeiden de dokters hem wanneer ze in het hospitaal aan allerlei draden lag gekoppeld. Een monitor liet nu en dan van die sonargeluidjes horen, zuigers gingen op en neer en door kleine darmpjes liep er een soort vloeistof. Herman vroeg geregeld aan de dokters of ze nog leefde, steeds zeiden ze van ja.
âZolang wij de hersenactiviteit kunnen meten is er hoop.â? Dat was steeds hun enige uitleg. Op een bepaald moment kon Herman het niet meer aanzien en vroeg aan de dokter om papieren in orde te brengen om haar vredig te laten inslapen. Ook tekende Herman een document voor het afstaan van organen.
âLaat het een troost zijn, dan weet je dat er nog iets van haar voortleeft in iemand andersâ?, zei een van de dokters. Pas enkele weken na haar dood begon hij zich de vraag te stellen of hij wel goed gehandeld had. Vanaf toen was hij een heel andere man. Enkel haar verleden had hij nog, zei hij steeds. Maar het verleden en herinneringen waren niets anders dan zwakke lichtstralen, afkomstig van een werkelijkheid die had opgehouden te bestaan. Toen begon ik ook denken aan vrijwillig sterven. Niet dat ik zover was, maar voor het geval ik het nodig had. Ik had er toen met mijn huisarts over gepraat. Die zei dan: âAch jongen, daar moet je niet te veel over piekeren.â? Terwijl ik juist heel veel rust zou hebben als ik daaromtrent duidelijkheid kon krijgen. Blijkbaar hadden dokters schrik om daarover te praten. Eens had Herman mij gezegd dat het de verkeerde kant opging met de wereld, omdat de mensen hun oude zekerheden kwijt waren. Het leek erop dat ook Herman zijn zekerheid kwijt was. Bij nader inzien had hij toch voor een deel gelijk. Wanneer vroeger een radio stuk ging, liet men die repareren. Vandaag de dag was dit niet meer het geval. Men maakte aan de lopende band nieuwere modellen. Zelfs de werkzekerheid was vroeger een constante. Nu kon het bedrijf waar je werkte van de ene dag op de andere verkocht worden aan de concurrentie, die dan het licht uitdraaiden als het hun paste. Daarin had Herman gelijk, zulke dingen waren slecht voor de mensen. Maar van één zaak was ik zeker: Nora zou de arm der wet niet opbellen voor een klap in haar gezicht, zo kende ik ze niet. Zo zag ze er ook niet uit, op het eerste gezicht. Nora was blond en adembenemend mooi, en daar stopte het dan ook. Nora had nog deelgenomen aan een missverkiezing, maar toen telde nog enkel de uiterlijke schoonheid mee, er werden verder geen vragen gesteld om het IQ van de persoon te toetsen. Bij Nora kwam er geen zinnig woord uit haar vuurrood geschilderde mond. Dus dat van die domme blondjes was wel van toepassing bij Nora. Maar ze had ook van die heldere momenten, zoals die keer toen ik haar vroeg wat ze zou doen indien ze drie wensen mocht doen. Spontaan zei ze mij:
âDrie wensen? Veel geld en veel vrije tijd zijn mijn twee eerste wensen. En mijn derde wens zou zijn: nog eens drie wensen!â? Dat was goed gezien van Nora, zo kon je oneindig doorgaan met wensen. Of die andere keer toen ik haar vroeg wat ze dacht over bedrog in een relatie.
âDan denk ik meteen aan schending van vertrouwen. Ik koppel dat helemaal niet aan seksualiteit. Ik kan mij trouwens niet inbeelden dat seks onkuis kan zijnâ?, zei ze. Dat waren mooie woorden die ik enkel maar kon toejuichen. Zo dom was ze ook weer niet. Dus de flikken opbellen voor een kleinigheid zou ze zeker niet doen. Trouwens, Herman zou het nooit toelaten dat zijn vrouw de telefoon nam en het nummer van de rijkswacht intoetste. Nog vóór dat Nora halverwege het nummer was, zou ze reeds beginnen te twijfelen en hulp nodig hebben van Herman om te weten of ze juist bezig was. Nora wist nooit wanneer ze het netnummer wel of niet hoefde in te toetsen, en zo verklapte ze natuurlijk haar handelingen. En dan nog, waarom zou de rijkswacht zich een twist tussen man en vrouw ter harte nemen? Ze hebben toch al genoeg werk met gevangenen die voor een paar uur de vrijheid verkiezen boven het lezen van een misdaadroman in hun cel. Dat hadden we reeds dikwijls gelezen in het dagblad. Nora had mij verleden week daarover nog aangesproken.
âRomain, ik heb gelezen in de krant dat men de gevangenen hun dossier gaat bezorgen in hun cel, omdat het boeiender is te lezen achter tralies. En daarbij verliest de rijkswacht geen kostbare tijd om van de ene plaats naar de andere te rijden met de gevangenenâ?, zei ze. Ja, lezen kon onze Nora wel, maar soms weefde ze het ene artikel door het andere. De enige keren dat ze het dan goed voorhad, twijfelde je toch nog. Zo kwam ze mij eens vertellen dat ze ergens gelezen had dat joints roken goed was voor de vrouwen, daarvan zouden ze geiler en gewilliger worden. Dat klonk zeemzoet in mijn oren, onmiddellijk had ik haar het tijdschrift gevraagd omdat ik bang was dat ze het weer verkeerd had gelezen. Het artikel dat ik te lezen kreeg was zo echt als maar zijn kon. Het was een professor uit Houston die het voor elkaar had gekregen. Volgens de man zou zowel progesteron, een hormoon dat werd aangemaakt door de eierstokken, als HTC, het bestanddeel in cannabis waar je stoned van werd, zorgen voor de afscheiding van dopamine in de hersenen, een stof die de genotgevoelens activeert. Dat was een interessant gegeven waar ik mij toch eens aan zou wagen. Veel vrouwen waren de dag van vandaag verslaafd aan de sigaret, dat was mij niet ontgaan. In het blad stond ook dat vrouwen in principe alleen vreemd gingen met mannen op wie ze verliefd waren, of op wie ze verliefd zouden kunnen worden. Bij mannen was seks veel ongegronder dan voor vrouwen. Ik had mij toen onmiddellijk op dat tijdschrift geabonneerd. Maar toch moest ik opletten met wat er allemaal geschreven werd, soms was het de journalisten enkel maar te doen om de verkoopcijfers. Zelfs de mensen die ze interviewden konden er soms ver naast zitten. Het was niet omdat ze theoloog, filosoof of een andere geleerde functie vervulden dat ze steeds gelijk hadden. Wie gelijk had in de wereld speelde geen enkele rol, wel op welk ogenblik ze gelijk hadden. Mijn grootvader had me eens verteld dat de legeraalmoezeniers van het Amerikaanse en het Duitse leger in de tweede wereldoorlog de wapens zegenden. Dat illustreerde perfect tot welke waanzin het zogezegde ethische en religieuze denken kon leiden. Na de oorlog hadden de overwinnaars toch altijd gelijk. Nora had nog gewerkt in een textielfabriek, daar bediende ze een machine om afgewerkte stoffen te controleren. Nora had dat werk opgezegd omdat ze iedere keer haar nagels brak bij het opsteken van een nieuwe rol stof. Nu deed ze niets anders meer dan stempelen. Maar ook bij dit bedrijf had ze reeds moeilijkheden gekend. Soms vergat ze wanneer ze haar stempeltje moest halen. Herman daarentegen was altijd stipt op tijd bij zijn werkgever, hij was tewerkgesteld bij een grote bankmaatschappij. Iedere dag van negen tot vijf deed hij trouw zijn arbeid, tot aan zijn pensioen hoopte hij daar te blijven. Een goede job bij een bank moet je koesteren, dat was de lijfspreuk van Herman. Zeker als het niet te lastig was. Herman poetste namelijk alles wat er te poetsen viel in de bank. Hij had nooit gedaan met werken, had hij mij al verschillende keren gezegd. Druk-druk-druk, zei hij altijd. Mensen vertelden graag dat ze het druk hadden, je moest ze eens in de gaten houden, twee drukke mensen die het onderwerp aanboorden. Dan gedroegen ze zich als Siamese tweelingen en knikten ze steeds met het hoofd, gepaard met een doffe blik die hun woorden geloofwaardiger maakten. Zulke mensen hadden het dan over hun werk en hoe druk-druk ze het hadden, alsof ze het hadden ingeoefend. Jammer genoeg hadden zulke mensen het meestal druk om zich geloofwaardig te houden. Herman had het misschien wel druk op bepaalde dagen, maar zeker niet dagelijks. Het gebouw waar de bank gevestigd was, had tien etages, en Herman kon zo uit het hoofd zeggen waar iedere stoel en tafel stond. Waar Herman langs kwam was alles sereen en puur, alsof het gebouw pas in dienst was genomen. Eens had hij een man moeten opleiden die een deel van zijn werk zou overnemen, maar al vlug had Herman genoeg van die man. Hij werkte te traag, zei hij mij. Herman moest hem geregeld een duwtje geven zoals een kind dat met een meikever aan het spelen was, anders bewoog hij niet. Herman was een man die met opgeheven hoofd door het leven wandelde. Hij was geen mens die deelnam aan de onbevredigende bezitsdrang die bij veel mensen heerst. Hij had niets te kort, was er iets dat hij toch wilde kopen, dan spaarde hij net zo lang tot hij het zich kon veroorloven. Dit kon niet gezegd worden van vele mensen die zich nu in het maatschappelijke landschap voortbewogen. Alles moesten ze nu hebben, en het liefst zo snel mogelijk. Herman werkte als een beer, nochtans was hij geen beer van postuur. Hij had een magere lichaamsbouw en had soms momenten dat hij zeer zwak was, hij zou zelfs niet kunnen dienen als boekensteun. Soms had je de indruk dat een kapstok met wat huid was. Hij had een hekel aan feesten. Zelfs naar het personeelsfeest op zijn werk ging hij niet. Al wat je zag op feestjes waren mannen in een goed pak, haar mooi in de plooi gelegd en met kettingen rond hun dikke nek die je ogen uitstaken, waren zijn woorden. De vrouwen deden niet onder: ze waren te opgedirkt en te vervelend, volgens Herman. Nora daarentegen hield van die feestjes, met haar lichaam waar iedere man naar omkeek kon ze dan pronken. Nora kwam zeker niet in aanmerking om met een stofvod en een dweil rond te lopen. Soms klaagde ze dat ze wilde vermageren, maar waar was mij een raadsel. Ze sjouwde nu ook weer niet dat overgewicht rond waar een toekomst als kermisattractie inzat. En geen enkele stoel zou het begeven onder haar gewicht. Kortom: ze was niet de vrouw die in haar eentje twee zitplaatsen nodig had. Volgens mijn mening was al dat gedoe rond vermageren de schuld van de weekbladen en kranten, mensen werden ermee doodgegooid. Tv-zenders konden er niet over zwijgen, er waren er die er een hele dag konden mee vullen, en dit jaar in jaar uit. Maar wat wilde je, het bleef een artikel dat goed verkocht. Nora had vroeger, wanneer werklozen nog dagelijks hun stempeltje moesten ophalen, veel tijd voor zulke zaken. Dan vulde ze de rest van haar dag met winkelen, of vervoegde ze het een of ander koffiekransje waar over niets anders werd gepraat. Wat ze ook dikwijls deed was met haar kater naar een schoonheidssalon gaan ergens in de stad. Ik benijdde die kater, Beertje was de naam van het beest. Een gigantisch beest met groene ogen die je overal volgden. Die kater mocht van haar alles: met zijn vuile poten in huis rondlopen; zijn plasje hier en daar deponeren. Wat een leven had dat beest, om nog maar te zwijgen over zijn vreemdgaan. Daarbij liet het beest zich enkel door Nora vastnemen. Bij iemand anders spitste hij zijn grote oren, zette hij al zijn rugharen overeind en toverde zijn staart om tot een plumeau. Dat zei genoeg, wegwezen was dan de boodschap. Vandaag de dag hadden werklozen nog meer tijd, nu konden ze dagen aan een stuk wegblijven en in het zwart klussen. Nora kluste niet bij, dat vroeg ze steeds aan mij. Alle klusjes die moeten worden opgeknapt bij haar thuis vallen onder mijn toezicht. Herman was namelijk niet zo handig in die dingen. Maar ik was geen dief bij het afrekenen, voor een goede buur deed ik alles. Beter een goede buurvrouw dan een slechte minnares, had ik ergens eens gelezen. Nora was namelijk vindingrijk als het op afrekenen kwam. Ze had mij laatstleden toevertrouwd dat ze mij zò goed vond dat ze eigenlijk haar man niet nodig meer had rond haar rok. Dat ze meer voelde voor een man als ik, en dat ze alles in het werk zou stellen om haar leven zo in te richten. Maar toch was ik ervan overtuigd dat Nora de rijkswacht niet zou opbellen als Herman in levende lijve bij haar stond. Zo dom was ze ook weer niet, mijn lieve Nora.
De geest van tante Caroline.
Gisterenavond, tijdens het verjaardagfeest van een van mijn vrienden, ontmoette ik tante Caroline. Niet mijn echte tante, die woont reeds geruime tijd in Amerika. De vrouw die gisteren op het bewuste feestje was, had echter dezelfde karaktertrekken als mijn tante Caroline. Mijn echte tante Caroline woonde al meer dan tien jaar in Los Angeles. Zij was getrouwd met een zakenman die op zijn veertigste een drastische beslissing had genomen. Hij zei steeds dat het verkeerd was om te streven naar dingen uit je verleden om die dan opnieuw te beleven, dat liep meestal op een desillusie uit. Een mens moest nieuwe dingen doen. Niets was zieliger dan iemand die ouder werd en krampachtig probeerde dezelfde dingen te doen als jaren terug. Een mens moest zijn leeftijd aanvaarden. Mensen die zich aan hun jeugd proberen vast te klampen omdat ze bang zijn van de toekomst, stevenen recht op hun ongeluk af. Zijn lijfspreuk was: je moet meegaan met je tijd als een surfer met de wind. Daarom had hij hier al zijn bezittingen verkocht en een fabriek gekocht in L.A. Velen verklaarden hem zot. Wat achteraf niet bleek. In die fabriek in L.A. maakten ze niets anders dan lingerieartikelen, ook die accessoires die men te koop aanbood in de sekswinkels. Daarvan verkocht hij het meest. Ik was achttien jaar toen mijn tante vertrok naar het verre land. Toen mijn vader zei dat beiden naar de States verhuisd waren, was ik in de wolken. Iets wat mijn vader en moeder niet onmiddellijk snapten. Hij was met een gerust geweten vertrokken, had mijn moeder nog gezegd. Mijn vader sprak haar tegen en wist te vertellen dat een gerust geweten niet bestond.
âHet geweten is nooit in rust, enkel wanneer de persoon dood is. Het geweten kan je vergelijken met een verslaafde die steeds op zoek is naar zijn genotsmiddel. Hoe kan hij nu een gerust geweten hebben, hij heeft alles achtergelaten. Hij denkt dat hij beter af zal zijn in het verre Amerika, maar de maatschappij is daar niet beter dan hier. Ik zal nooit een gerust geweten hebben zolang ik zie hoe de maatschappij steeds verder wegzakt in de schijnheilige commercie.â? Mijn vader was altijd al de filosoof van de familie geweest. Voor de man van tante Caroline, Lucas, had hij nooit een goed woord over. Iets wat Lucas zelf in de hand werkte, bewust of onbewust. Iedere keer Lucas een belangrijke deal had gesloten, kwam hij naar mijn ouders toe om hen op de hoogte te brengen. Mijn vader was dan zo nijdig dat hij zich dezelfde avond een stuk in zijn botten dronk om het voorval te vergeten. Je moest hem dan vroeg in de morgen zien, hij werd steevast wakker met een enorme gelaarsde kater die er in zijn bovenkamer duchtig op los stampte. Op een keer was hij zo zat dat het leek of hij een wankele tango aan het dansen was met de drankduivel. Wanneer zijn kater was weggejaagd, kreeg zijn schoonbroer de volle lading.
âHij is een slecht mens, zijn hersenpannetje staat voortdurend op een vinnig vuurtje te borrelen en giftige gassen te producerenâ?, zei mijn gekwetste vader soms. Ik dacht dan: pa, zoek de schuld van je kater niet bij een ander. Een andere uitspraak van mijn vader was:
âHij heeft een dikke nek van hier tot in Brussel.â? Wat hij met Brussel bedoelde wist ik niet, ik durfde het ook niet vragen. Ik was opgevoed met de boodschap geen vragen te stellen aan grote mensen. Dus liet ik hem maar praten.
âHeb je hem al eens zien rijden met zijn wagen? Hij zit achter het stuur als een oliebaron. Zijn linkerarm aan de bovenkant van het stuur, gestrekt, het lijkt of alles en iedereen van hem is. Oliebaronnen là ten zich rijden en hebben géén pretentie.â? Daar had vader dan weer gelijk in. Lucas had pretentie, te veel om goed te zijn. Voor tante Caroline had hij een boontje, zij kon bijna niets mispeuteren. Vader zei dat ze het zeer moeilijk moest hebben om psychisch overeind te blijven met zoân man. Mijn mening was dat tanteke mijn vader soms overeind hield. Hij sprak er te veel over en steeds in de goede zin. Tante Caroline kwam vroeger dikwijls op bezoek bij ons thuis. Vader was dan met geen stokken van haar weg te slaan. Moeder zag daar geen kwaad in, ook zij had een boontje voor haar schoonzuster. Alleen ik was niet in de wolken wanneer ze langskwam, iedere keer kneep ze in mijn dikke wangen en gaf mij een vette knipoog.
âHet is toch zo een lieve jongenâ?, waren haar steeds weerkerende verkrachtende woorden, althans dat vond ik toen. Die keer dat ze alleen met mijn vader was, mijn moeder werkte toen in een ploegendienst en was pas om tien uur thuis, was ik getuige van een tafereel dat mij aan het denken zette. Tante kwam bij ons thuis rond twintig uur, een half uur later werd ik naar bed gestuurd. Nieuwsgierig als een kind maar kan zijn, kwam ik beneden de trap voorzichtig meeluisteren. Eerst wou ik niet te lang luistervink spelen, omdat beiden aan het filosoferen waren en als kind had je daar niets aan. Tante Caroline had het over drinken van alcohol.
âSoms heb ik goesting om zoveel alcohol te drinken als mannen, tot ik strontzat word. Maar om de een of andere reden gaat dat niet. Ik denk dat dat typisch vrouwelijk is, dat het te maken heeft met verantwoordelijkheid. Mannen voeren gewoon hun taken uit, wij vrouwen daarentegen zitten steeds met het gevoel dat we moeten opletten of alles wel in orde is. Ik denk dat het een soort levenshouding is, iets als een remâ?, zei ze doodserieus. Dat was voor het kind dat ik toen was, geen gesprek om verder naar te blijven luisteren. Toen ik wilde opstappen nam het gesprek plots een andere wending, het woord seks was opeens gevallen. Voor mij was dat toen nog een zwart gat, maar iedere keer er over dat onderwerp werd gepraat bij ons thuis moesten we naar bed. Dus, dacht ik, dit moest een zeer geheim iets zijn. Wanneer grote mensen iets verborgen houden voor kinderen, wilden deze tot elke prijs ontdekken wat het was. Daarbij spraken mijn ouders het woord seks bijna nooit volledig uit, het was alsof ze lispelden wanneer het woord in een zin voorkwam.
âSeks vind ik niet zo belangrijk, begeerte is veel belangrijkerâ?, zei mijn vader. Terwijl hij sprak, keek hij zeer ernstig, alsof hij een mondeling examen aan het afleggen was.
âHet verlangen naarâ?, ging hij verder,
âIs een veel grotere kracht in mijn leven dan het bevredigen van dat verlangen. Als je je verlangen hebt bevredigd, is het mysterie meestal weg en dat vind ik heel jammerâ?, zei hij, nog steeds zo gemeend als de paus het urbi et orbi aan het geven was.
âMaar jongen toch. Voor mij is het juist belangrijk en heel gewoon. Wanneer ik naar iets verlang, wil ik ook datgene bezitten waar ik naar verlang. Anders raak je gefrustreerd. Vrijen is voor mij iets zoals ons dagelijks voedsel dat we tot ons nemen. Het spreekwoord verandering van spijs doet eten, neem ik nogal letterlijk hoor. Je gaat mij toch niet wijsmaken dat je als man niet eens aan een ander lijf wilt zitten zeker, kom nou.â? Mijn vader wist niet onmiddellijk wat te antwoorden. Hij zat daar met zijn theorie over verlangen, tanteke had ze volledig in de grond geboord. Ik zag vader in zijn haar krabben, veel haar had wel hij niet, maar het beetje dat als een zwart hoefijzer rond zijn kale kruin stond, was hij aardig aan het bewerken. Tanteke stond plotseling recht en zei:
âIk zal je bewijzen dat ik gelijk heb, schoonbroertje.â? Ze trok in een mum van tijd al haar kleren uit. Wanneer ze zich omdraaide om haar kleren op de tafel te leggen, zette ik grote ogen omdat ik voor het eerst een naakte vrouw zag. In mijn verwondering zakte ik een trap lager en maakte lawaai. Als door de bijen achterna gezeten, rende ik naar boven en wipte in mijn bed. Wat ik niet wist, was dat noch mijn vader, noch tanteke het lawaai hadden gehoord. Wat er toen gebeurd is bleef voor mij een raadsel, maar met groter worden kreeg mijn onwetendheid gestalte. Op een dag was ik alleen thuis en wat denk je, jawel, daar was tante Caroline. Het weer was mooi. Er was wel een zacht windje merkbaar dat de toppen van de dennenbomen deed bewegen als halmen op een korenveld, maar het was zeker niet koud. Mijn vader had het opblaasbaar zwembad in de tuin opgesteld, de thermometer die hij erin had gelegd wees een twintigtal graden aan. Doordat ik toch niets te doen had die namiddag, lag ik dus lekker te genieten van de luiheid die me overviel. Zoals gewoonlijk spartelde ik niet tegen en zei welkom tot meester luiheid, die ik vlug tot oppermeester benoemde. Mijn vader kon dat moeilijk verdragen, iemand die eens lekker de luilak speelde. Het feest van de luilak was de zaterdag voor Pinksteren, zei hij altijd. Vader had zo zijn spreuken, zoals: door hard werken was nog nooit iemand omgekomen, maar waarom zou ik het risico lopen, dacht ik. Met veel zwier nam ik de ligstoel in beslag. Onze tuin was omringd door een houten muur van twee meter hoog, mijn ouders hadden die zeer duur betaald aan de tuinier die zei dat er levenslang garantie op was. Ik begreep niet goed waarom mensen altijd van die dingen wilden met levensgarantie. Tijdens hun leven veranderden ze toch steeds van mening en volgden ze toch de commerciële trends die ze voorgeschoteld kregen. Ik was er bijna zeker van dat die houten muur daar geen vijftien jaar zou staan. Maar door die hoge muur was ik er gerust in dat niemand mij kon zien. Trouwens, onze naaste buren wonen één kilometer ver. Dus was ik koning te rijk en droomde van een namiddag zonder lastposten. Maar plots stond tante Caroline voor mij, pal aan mijn voeten. Geruisloos was ze tot bij mij gekomen, alsof ze met een bezem over de houten muur was gevlogen. Waarschijnlijk stond ze daar al enkele minuten, want haar parfum was zo ver verspreid dat er in een omtrek van drie meter geen vlieg te bespeuren was. Met de zon in mijn ogen kon ik niet onmiddellijk zien wie er voor mij stond. Pas wanneer ik mijn lijf in beweging bracht en rechtop ging zitten, kon ik mijn mooie tante zien. Tante Caroline had altijd van die kleren aan met decolletés waar de ogen van iedere man in verdronken. Wanneer ze stapte, had ze een pas als van een Arabische volbloed die geshowd werd. Aan haar glimlach op haar gezicht kon ik zien dat ze iets in het schild voerde, maar ik kon niet onmiddellijk bedenken wat. Ze boog zich voorover zodat ze met haar neus tot op een paar centimeter van die van mij was. Onvermijdelijk vielen mijn ogen tussen haar borsten, het was niet eerlijk vond ik. Doordat ze haar schouders kromde zag ik een kelkje ontstaan tussen haar sleutelbeen en haar hals, dat vond ik mooi, maar lang bleef het er niet bij. Ik hoorde haar zeggen, met haar fluwelen stem:
âWel, mooie jongen, moet je niet in het bad zitten.â? Ik wist niet direct wat ze bedoelde, maar kwam er vlug achter.
âKomâ?, zei ze, en pakte mijn hand beet. Samen wandelden we naar het warme water, mijn hoofd vol vraagtekens. Mijn tante giechelde zoals de kleine meisjes deden op school. Aan het bad draaide ze mij met mijn rug naar het water en gaf mij een duw, ik belandde onhandig in het water. Al schuddebollend kwam ik overeind en wreef het water uit mijn ogen, toen zag ik dat mijn tante poedelnaakt voor mij stond. Ze leek nog mooier dan die keer ik ze in huis gezien had bij mijn vader. Dan besefte ik dat de stelling van mijn vader over begeerte niet lang overeind kon gebleven zijn. Ik merkte aan de binnenkant van haar dijen natte pareltjes, maar lang kreeg ik ze niet in het oog. Ze stapte in het bad en ging op haar knieën zitten, alles ging te vlug om te reageren. Ik stond met mijn voeten in het water, niets te doen, als versteend. Zij zat vlak voor mij, haar borsten die als twee ballonnen op het water dreven veroverden terug mijn netvlies. Plots greep ze mijn broek vast en stroopte die naar beneden. Haar ene hand greep als een klauw mijn geslachtsdelen vast, met haar andere hand kneedde ze in mijn achterste. Ik zat als het ware in een klem, een vleesklem. Mijn ademhaling versnelde en ik dacht dat er iets mis was met mijn hart omdat het nog nooit zo hard had geslagen. Terwijl ze zacht mijn penis kneedde gaf ze er af en toe een kus erop. Dit was de eerste keer dat zoiets met mij gebeurde en dan nog met mijn tante. Pas wanneer ze haar mond volledig opensperde en die naar mijn penis bewoog, werd ik wakker. Ik dacht dat ze er ging in bijten. Ik had het gevoel dat de wereld onder mijn voeten weggleed, zonder pardon trapte ik in haar buik. Als een hazewind trok ik mijn broek half aan zodat ik kon lopen en vluchtte het huis in. Ik hoorde mijn tante nog roepen dat ik niet bang moest zijn, dat ze er niet zou in bijten. Maar ik wilde niet meedoen aan haar spelletje, ik sloot de deuren en wachtte verstandig tot mijn tante weg was. De week daarop vertrokken ze naar Amerika.
Gisteren, op het verjaardagfeestje van een vriend, stond hetzelfde mooie lijf voor mij. Enkel de inhoud van het hoofd was anders. Voor de rest leek ze als twee druppels water op mijn tante Caroline. Gelukkig was ze veel jonger dan mijn tante. We konden het goed met elkaar vinden en dronken verschillende cocktails samen. We hadden het over maatschappelijke dingen. Caroline had het gevoel dat het tij aan het keren was. Dat veel jongeren de goldrush, die ze van hun ouders geërfd hadden, begonnen te verachten en opnieuw op zoek gingen naar zachtere waarden. Naar een betere balans tussen leven en werk. Naar wat dan geluk heet. De macht van het geld leek te kil te zijn voor de warme mens. Caroline was een vrouw die praatte met verstand van zaken, niet zoân lellebel zoals zovele, waarbij enkel maar prietpraat uit de mond kwam. Naast ons was zich ook een koppel aan het vormen, dat hoorde ik aan de woorden van de vrouw. Ze had het over sterrenbeelden. De vrouw had gezien dat de man een steenbok was. De ketting die aan zijn hals ging en waar een metalen plaatje aanging, verraadde zijn geboortedatum. Het was zoân plaatje zoals de soldaten aan hun hals hadden.
âWij horen bij elkaarâ?, zei de vrouw poeslief.
âWat zeg jij daar?â?, vroeg de steenbok.
âWel ja, ik heb gelezen in een boekje over sterrenbeelden dat onze sterrenbeelden perfect te combineren zijn. Ik ben een stier. Echt waar hoorâ?, de man sloeg zijn wenkbrauwen halverwege zijn voorhoofd en keek verbaasd, alsof hij een pasgeborene de honderd meter zag lopen. Het moment daarop had hij het door dat de vrouw hem aan de haak wilde slaan en zag je hem groeien. Zo moest Mozes zich ook gevoeld hebben toen hij de rode zee had opengespleten, dacht ik. Wat verder was een man bezig zijn intellect aan het tentoonspreiden. Hij smeet de dure woorden in het gezicht van zijn aanhoorster als een marktkramer die zijn bijna vervallen waren kwijt wilde. Hij zag er niet gewoon uit, hij had iets van een reptiel. Niet van een slang, meer van een hagedis: glad en droog vel, en zijn pijlsnelle, sluwe ogen glinsterden alsof hij alles wist. De vrouw tot wie hij sprak zag er afgetobd uit, een dokter zou zó een nieuwe reeks vitamines op haar willen uitproberen. Of het moest een vrouw zijn die een verbazingwekkend scala van emoties wist naar voren te brengen.
âManneke Pis is een geïnstitutionaliseerde wildplasser for all seasons en door de Japannerkes gefotografeerd als een wereldwonderâ?, stond hij te verkondigen. Wanneer de vrouw geen belangstelling vertoonde voor het verhaal van Manneke Pis, haalde hij een ander verhaal uit zijn kraam. Hij zag dat de vrouw met haar hele lichaam mee wiegde op de muziek van Jimi Hendrix. Purple Haze was het nummer dat speelde, de man ging wat dichter naar de vrouw toe en ik hoorde duidelijk wat de kwal zei. Caroline had het ook gezien en fluisterde in mijn oor dat ze blij was niet in de plaats te zijn van de vrouw die hem moest aanhoren. De man, die zich nu uitgaf voor muziekkenner, vertelde dat hij zich nog goed herinnerde hoe Jimi Hendrix als eerste met een elektrische gitaar iets deed wat anderen toen nog niet konden:
âHij kon namelijk zijn gitaar laten zingen. Het was wonderbaarlijk hoe die man je kon laten wegdromen bij iedere song. Hij was een God voor mij. Wie ik in mijn jeugd bewonderde, bewonder ik nog steeds: dat zou op trouw kunnen wijzen, al laat ik me daar niet graag op voorstaanâ?, zei de man, alsof hij nog de joints van Jimi Hendrix had aangestoken. Het was wel waar dat de gitaargod iets kon, maar dat interesseerde de vrouw niet en ze hield het voor gezien. Ze verontschuldigde zich door te zeggen dat er vrienden waren die haar geroepen hadden. Waarschijnlijk had de man met zijn laatste bewering de zenuw van haar wijsheidstand blootgelegd en die gekitteld met een distel.
âZie hem daar nu staan. Met al zijn dikdoenerij jaagt hij iedereen weg. Sommige mannen kunnen het maar niet laten om steeds hun kunnen te etaleren. Waarschijnlijk is hij zoân eikel die ze ergens tot directeur hebben gebombardeerd terwijl hij nog de eerste krul van het alfabet niet eens kentâ?, zei Caroline hoofdschuddend.
âIk denk dat je er niet ver naast zult zitten. En als hobby hebben zulke mensen dan iets wat ingewikkeld klinkt. Zoiets als malacologie.â?
âWat?â?, Caroline proestte het bijna uit.
âZie je wel, niemand die zoiets begrijpt. Malacologie is de studie van de weekdieren. Ik onthoud het doordat iemand op mijn werk zich daarmee bezighoudt. Verder is er niets speciaals aan die hobby, je kunt evengoed andere dieren bestuderen. Op feestjes kom je van soorten tegenâ?, zei ik geamuseerd.
âDaar heb je gelijk in. Je hebt ook van die mensen die voortdurend zeggen dat het gezellig is, je kan je geen ongezelliger moment indenken op zoân ogenblik. Dat heb je ook met familiefeestjes: iedereen speelt de fantastische komedie mee van wat-is-het-hier-toch-gezellig-onder-elkaar. Men zou ook die mensen moeten verbieden op feestjes die zogezegd glimlachen, maar waarbij je aan hun glimlach kan zien dat het aan de slijmerige kant is. Of van die personen die te pas en te onpas oude koeien uit de gracht halen om anderen te kwetsen.â? Ik zag hoe Caroline haar ogen tot spleetjes maakte en naar mij keek. Ik voelde mij geviseerd en vroeg haar:
âJe bedoelt mij?â? Mijn stem moet geklonken hebben als een onderbetaalde arbeider die van zijn vrouw naar de baas moest en om loonopslag moest vragen.
âMaar nee. Jij bent anders, dat heb ik al lang aangevoeld. Wees maar gerust, ik hou van mannen als jijâ?, deze woorden waren als door een engel uitgebracht. Om mezelf te herstellen moest ik een ander onderwerp aansnijden. Terwijl ik naar een onderwerp zocht, keek ik vlug rond naar de genodigden, misschien zag ik iets wat belangrijk genoeg was om een vraag te formuleren. Snel had ik iets verzonnen: ik vroeg haar hoe het kwam dat vrouwen steeds meer broeken droegen in plaats van een rokje. Of ze misschien te bang waren om hun benen te tonen.
âMaar nee. Het is maar omdat het niet gemakkelijk is om met van die nauwe rokken te stappen. Jullie mannen hebben makkelijk praten. Het is jullie maar te doen om het zien van mooie benen. Jullie dragen geen rokken en nylonkousen, jullie weten niet wat het is.â? Lap, dacht ik, daar had ik het weer zitten. Maar nee, ze schurkte tegen mij aan en zei:
âGelukkig zijn er mannen als jij die zulke vragen durven te stellen. Dat is wat anders dan over het weer pratenâ?, ze was een schat, daar kon je je hoofd op wedden. Wat later, in de vroege nacht uren, toen iedereen zich liet gaan, gingen we allemaal naar de tuin van onze gezamenlijke vriend. Daar had hij een zwembad van groot formaat, het weer zat mee en we deden allemaal onze kleren uit. Caroline, die in feite Trees noemde, kwam naar mij toe en zei dat hier dikwijls van dat was. De vader van onze vriend had dit huis enkele jaren terug van een zakenman gekocht die al zijn bezittingen had verkocht en naar Amerika was vertrokken. Ook toen waren er hier feesten die uitliepen op een orgie. Ik kon mijn oren niet geloven, wat ze vertelde klonk mij zo bekend in de oren. Maar ik was ouder geworden, de schrik van vrouwen was al lang niet meer meester van mijn lichaam. Caroline was gelukkig getrouwd, maar was ook van oordeel dat je het niet moest houden bij één persoon waar je zielsveel van hield. Enkele minuten verdiepten we ons in dit onderwerp en ze vertelde mij iets waar ik achteraf nog dikwijls gebruik had van gemaakt.
âDe maatschappij verlangt van een huwelijk dat het daarbij blijft. In de wereld lopen nog veel mensen rond, het zou absurd zijn als we deze mensen geen liefde zouden mogen schenken. Het is zelfs een natuurlijke reflex dat mensen van de ene dag op de andere verliefd kunnen raken op iemand anders. De kunst is om het bij die verliefdheid te houden en er niet verder op in te gaan. Na een tijd gaat die verliefdheid toch vanzelf weg omdat een andere persoon opduikt. Verliefdheid houdt een mens alert, en is goed voor de relatieâ?, zei ze op een toon die een man deed smelten. Met deze uitspraak had ze van mij een nog grotere jager gemaakt. En toen ze eraan toevoegde dat ze soms zin had in een slippertje, was ik niet meer te houden. Ze voegde eraan toe dat het niet om het even wie was waar ze in zee mee zou gaan, ze had een voorkeur voor het mannelijke type. Ze had gelijk, vrouwen hadden rond de tijd van hun eisprong, de vruchtbaarste periode, duidelijk een voorkeur voor partners met typische mannelijke gelaatstrekken zoals brede kaaksbeenderen of een grote neus. Ik viel gelukkig onder deze noemer, ik kon van tevredenheid haar het onmogelijke beloven. Als vrouwen vreemdgingen, deden ze dat meestal met een man die er beter uitzag, of een hogere sociale status had dan hun eigen man. Pas op, mensen, dit was wetenschappelijk bewezen, en ik kon het weten: een vriend van mij had aan het onderzoek meegewerkt en mij op de hoogte gebracht van dit toch zo mooie gegeven voor mannen als mezelf. Op gebied van openheid was Caroline zoals ik, heel open! Dat had zijn voor- en nadelen. Soms zou ik mezelf wel minder willen blootgeven, maar dan ging ik tegen mijn natuur in en daar voelde ik mij niet goed bij. Schijnheiligheid was nu wel aan de orde van de dag bij velen, maar voor Caroline en mezelf telde dat niet. Ik wist wel dat âhet niet meelopen met de kuddeâ een kwetsbare positie was. Het was zoals met een dier dat naast de kudde liep, het was veel kwetsbaarder voor het roofdier. Caroline zette zich op haar knieën pal voor mij⦠ik dacht onmiddellijk aan mijn tante maar deze keer speelde ik het spelletje lekker mee. De vrees voor het bijtend monster was ik kwijtgespeeld.
âNiet bang zijn jongen. Ik ga er niet in bijtenâ?, zei Caroline omhoogkijkend. Omdat het leven meer was dan afwassen alleen en onze openheid in elkaar vloeide, besloot ik mij te laten gaan. Het was lang geleden dat ik zoveel aandacht had gekregen van een vrouw. Ik wist dat wanneer mensen enorm veel aandacht kregen, ze een vreemde sensatie van blijde ontroering gewaar werden. Zoiets overviel mij ook, ik voelde een traan in mijn ooghoeken zich weren om naar buiten te komen, maar daar er te veel volk was hield ik mijn traanwater voor later. In geen tijd was iedereen met iedereen bezig, een parenclub was nog zo erg niet. Bij het begin van de avond dacht ik een moment dat ik in een uitzending van Big Brother of zoiets was aanbeland. Wanneer men Big Brother vertoonde op de tv, of van die programmaâs die er naast hadden gelegen, zei ik altijd, en nu nog, dat het een aanfluiting van de goede smaak en het fatsoen was. En dat zulke programmaâs vlug een trend werden waar meer mensen naar keken dan naar een documentaire over de voortplanting van kleine insecten. Maar op het moment dat Caroline met mij bezig was, leken fatsoen en smaak geen bestaan te hebben.
Het is nu morgen en Caroline is nóg niet naar huis, haar man is op zakenreis, had ze mij gisterenavond vergeten te vertellen. Natuurlijk kon ze bij mij slapen, zeker na het voorproefje dat ze mij gegeven had aan het zwembad. Wij liggen hier nu zij aan zij, zonder elkaar te raken. Daar ben ik blij om, beiden gloeien we van de hitte en het zweet vloeit rijkelijk. Het lijkt wel of het vuur van de hel in ons zit. In feite hebben we nog geen oog dichtgedaan, dat komt later wel. Caroline moet pas morgenavond thuis zijn voor haar man, en hier heeft ze het naar haar zin, heeft ze mij in het oor gefluisterd. Daarop heb ik onmiddellijk naar mijn werkgever gebeld om hem te melden dat ik doodziek ben, van verlangen. Het was zijn secretaresse aan de telefoon, mijnheer was weg op zakenreis, maar ze zou het noteren. Pas wanneer ik de telefoon inhaakte zei Caroline dat zij de vrouw was van mijn werkgever. Ik kon het niet weten, nooit had mijn baas zijn vrouw voorgesteld aan het personeel. Nu wist ik waarom: ze beet niet.
Â
Zenuwen
Peter was in de wolken die bewuste 22ste mei 1991 toen de ochtend zijn slaapkamer vulde. Nochtans had hij niet vast geslapen. Bijna om de twee uur werd hij wakker gemaakt door zijn onderbewuste, dat hem er aan herinnerde dat hij zich niet mocht overslapen voor de belangrijke dag. Enkele dagen tevoren had hij een verheugend bericht in zijn brievenbus gekregen. Hij werd op het stadhuis ontboden om een medaille te ontvangen voor moed en zelfopoffering. Peter wist nog niet hoe de overhandiging van de medaille zou verlopen en dat maakte hem zenuwachtig. Vroeger had zijn vader ook eens een medaille gekregen, dat wist hij nog. Het was voor zijn jarenlange inzet als voorzitter van de duivenbond. Hij zag zijn vader nog staan in de zaal. Hij staarde naar de genodigden met een blik alsof hij aan de voet van de Mont Blanc stond en die moest beklimmen in een recordtijd. De stilte die toen in de zaal geproduceerd werd, was zo overweldigend, zo dreigend, dat het leek alsof een kernbom alles had vernield. De stilte duurde net zo lang tot zijn vader met een trillende onderlip en een fijn stemmetje zei: dank u wel. Peter was van plan om het beter te doen, met meer woorden en gevoel. Toen Peter zich gewassen en geschoren had, ging hij in zijn pyjama naar de keuken een tas koffie drinken die zijn vrouwtje had klaargezet. Hij zette de radio aan en luisterde eerst naar het nieuws met de daarvoor ergerende reclame. De gezwollen toon waarop de nieuwslezer sprak paste niet bij de magere inhoud van de gebeurtenissen. Het duurde ook niet lang voor Peter de radio terug afzette, reeds na het eerste liedje draaide hij de knop uit. De muziek van Pearl Jam was niet aan hem besteed, te lawaaierig vond hij. Hij hield meer van swingende jazzmuziek, toestanden zoals het swingpaleis op de televisie waren niet aan hem besteed. In het swingpaleis swingen ze niet, was zijn mening. Daar swingt het niet harder dan een houten deur en staan ze enkel met hun handen en voeten wat lawaai te maken, samen met enkele bosapen en vrouwtjes met veel bloot en lekkere konten. Zijn vrouw, een braaf mens en komende uit een zeer katholiek nest, lachte naar hem en was trots. Ze lachte altijd kort en verlegen, alsof ze zichzelf niet toestond dat het lachen uitbundiger vormen aannam. Misschien dacht ze dat ze met een echte, gemeende lach haar God zou verkrachten. Terwijl Peter zijn vrouw een glimlach teruggaf, dacht hij opeens aan de eerste keer dat hij met haar naar bed was geweest. Hij was geschrokken van de gedachte, wie in Godsnaam denkt aan zoiets, dacht hij. Maar hij kon de gedachte niet verdrijven, alsof ze gebrand stond in zijn archief. De eerste keer met haar was op hun huwelijksnacht, zolang had ze de seks weten uit te stellen, met de kerk aan haar zijde en de bijbel tussen haar benen geklemd, alsof ze haar God gebruikte als kuisheidsgordel. Zij leefde zoals de natuur zijn beloop had: geboorte, dood, eten en gegeten worden, alles volgens Gods plan. Haar leven beantwoordde aan onwrikbare wetten, en dat was: haar God. Peter was het er niet mee eens, maar liet het niet altijd merken. Liever zou hij al die wetmatigheden doorbreken en iets totaal nieuws doen, maar de kracht had hij nog niet. Nochtans was hij vroeger iemand die overal waar er gefeest werd aanwezig was, maar het tij was gekeerd toen hij met haar trouwde. Hij was verblind door haar schoonheid. Als hij haar zag kleurde zijn dag op een manier waar ze bij VTM alleen maar van konden dromen. Hij was handtam geworden onder haar zachte heerschappij. Zij had zijn seksuele driften op een kuis pitje gehouden. Jaren terug, toen ze trouwden, lag het onderwerp seks nog moeilijk in Vlaanderen, veel verbetering was er trouwens nog niet te merken. Je zag wel meer bloot op de televisie, tijdschriften en andere kanalen, maar erover praten⦠dat was een ander paar mouwen. Peter kon nog altijd niet geloven dat zijn huwelijk zolang standhield. Het huwelijk was voor zijn vrouw iets heiligs, iets zoals in de jaren na de oorlog. Toen bleven veel mannen en vrouwen bij hun wettige partner omdat ze anders zouden worden verstoten door het dorp, en niet omdat ze van elkaar hielden. Voor een buitenstaander was het niet moeilijk om te begrijpen dat Peter bij zân vrouw bleef. Peter accepteerde vrijwel zonder tegenwerpingen haar betutteling, als met een beleefd soort gelatenheid. De vele onbeantwoorde vragen in zijn relatie stopte hij weg in een kist op zolder. Een kist die een leven leidde waarin geen plaats was voor tegenstrijdigheden. Zo had ze hem eens uitgelegd dat vrijen in een relatie niet altijd hoeft. Ze zei:
âJe kan intiem zijn met een blik en een aanraking. Dat geeft je een even prikkelende geladenheid en een gevoel van geborgenheid. Stel je voor, we zitten samen in de sofa, warm en zacht in de buik van ons huisje. We zijn tevreden over de dag en de huiselijke werkjes zijn opgeknapt. Wanneer ik daaraan denk zou ik onmiddellijk beginnen te spinnen.â? Peter had haar toen maar gelijk gegeven. Ergens had ze gelijk, dat wist hij, maar het mocht niet te veel van dat zijn dacht hij. Ook had Peter plannen om te verhuizen naar een ver en warm land. Plannen was eigenlijk niet goed omschreven, het waren meer dromen die hij had. Maar doordat zijn vrouw de kerktoren in haar maag had, kon hij het niet waarmaken. Je kon wel de mens uit een dorp halen, maar niet het dorp uit de mens. De blikken medaille die Peter verdiend had, had hij te danken aan het feit dat hij een vrouw uit de Leie had gered. Het was een ongeval met een zeer eigenaardig scenario.
De geredde vrouw, Lisa Dâeau, een dame uit Wallonië, was in Vlaanderen verzeild geraakt door de schuld van haar minnaar. Schuld was veel gezegd, een vrouw van achtendertig die tot over haar oren verliefd was op een jonge stier van achtentwintig kon je de les niet spellen. Want er stond geschreven en gedrukt: geen grotere furie dan een vrouw die een minnaar had. Lisa had die dag van haar minnaar een bericht gekregen via haar gsm. Ze had het laatste nieuw model, zoân in het oog springend ding dat stukken van mensen kostte. Zonder gsm was ze verloren, had ze haar man gezegd. Zoân toestelletje was meer dan een telefoon alleen, een gsm stond voor: statussymbool, draagbare rustverstoorder bij uitstek, maar ook de reddende engel in geval van nood. Gegevens die de producenten van deze toestellen maar al te goed kenden en waarvan ze dankbaar gebruik maakten. Lisa was in alle staten toen ze het berichtje had ontvangen, haar schoot brandde alsof het de eerste keer was. Ze was in allerijl vertrokken naar St-Eloois-Vijve. Ze vroeg zich niet af wat haar vrijer daar in dat godvergeten gat uitrichtte. St-Eloois-Vijve, een deelgemeente van Waregem, een stukje grond ergens in Vlaanderen, was niet bij haar deur. Daarom moest ze snel voortmaken, om niet te veel tijd te verliezen. Ver van huis was het altijd beter om je minnaar te ontmoeten, daar had je geen pottenkijkers. Lisaâs stoot was een handelsreiziger, salesman stond er in het woordenboek en zo werd dit type ook het liefst aangesproken. De man werkte voor een bedrijf dat allerhande snoep vervaardigde. Vandaar dat het een snoeper was! Het lekkerste en meest begeerde snoep dat hij in zijn assortiment had waren de rode lollyâs, lekstokken genaamd in St-Eloois-Vijve. Jawel, van die vuurrode bollen op een wit stokje, met een brede rand rond de bol en met bijna dezelfde smaak hadden als rode poepjes. Poepjes waren van die kleine, rode zoetjes, die het uitzicht hadden van een kont van een uitgemergeld model. Ze smaakten wel niet meer zo goed als in de goede oude tijd, die lekstokken, maar wat wilde je, de mensen proefden ook zo goed niet meer. Alles ging achteruit, ook het lekkerste snoep en de proevers. Lisaâs vrijer, Claude, had voor de tweede keer promotie gemaakt. Wat hem opviel was dat hij de laatste tijd zo vlug kaal werd. Hij dacht dat het kaal worden te maken had met de stress die zijn job met zich meebracht, of was het de spanning van zijn geheime vrijage die zich in zijn kruin nestelde? Het beetje haar dat hij verloor kon Lisa geen moer schelen, zij had een jonge, krachtige stier en stond hem aan niemand af. Claude zat te wachten tot zijn lieve Lisa zou komen opdagen. Hij had afgesproken in een herberg langs de Leie, om het toch maar een beetje romantisch te houden. Leep was hij wel, hij kende zijn minnares door en door. Hij wist wat ze te kort kwam in haar relatie, daar maakte hij gretig gebruik van. Iedere keer nadat ze gevreeën hadden, vertelde ze hoe haar relatie met haar man ervoor stond. De dingen die ze bij haar man niet vond waren van dien aard dat het Claude geen frank kostte. Knuffelen, liefde, tedere woordjes en romantisch doen, kon je met geen geld ter wereld kopen, je had het of niet. Het café waar Claude wachtte op Lisa, had de bijnaam âBij Stannyâ. Of dat café nu nog bestond weet ik niet, cafés veranderen tegenwoordig zo vlug van eigenaar dat men er de tel bij kwijtraakt. Claude had zich een frisse Hoegaarden besteld en dronk het nat terwijl hij genoot van het prille lenteweer dat het terras overspoelde. Nochtans had de weerman iets heel anders voorspeld, maar dat waren de mensen stilaan gewoon, en ze hielden geen rekening met wat er op de televisie werd gezegd. Ofwel zeiden de weermannen dat de wind was gedraaid, ofwel dat ze de verkeerde kaarten hadden gekregen. Kortom, alle redenen waren goed om hun blunder weg te stoppen. Terwijl Claude daar zat reed een jongeman voorbij op een fiets die niemand zou stelen, de jongeman had een rastakapsel. Claude schudde zijn hoofd, hij vond dat dat geen gezicht was, het leken dreadlocks op maat van prins carnaval. Een boer, die was blijven stilstaan in de tijd, kwam met paard en kar voorbijgereden met de snelheid van een slak. De landbouwer had een vossenkop met flaporen die er niet uit zagen, alsof men ze eerst had verfrommeld en daarna terug had opengetrokken om er toch nog een vorm in te krijgen. Hij had een geruite zakdoek bovengehaald en depte zijn bezwete voorhoofd, alsof het superlastig was om bovenop het rijtuig te zitten. Toen boer en paard net voorbij het café waren, stopte het paard, strekte zich en liet een bruisende straal op het tarmac kletteren.
âDat zijn toch geen manierenâ?, zei een vrouw die een tafel achter Claude zat. Alsof dieren het verstand hebben om te plassen op plaatsen waar mensen het doen. Toen Claude zich omdraaide zag hij de vrouw zitten met haar dijen ver ontbloot. De huid van haar dijen deed hem denken aan een nectarine die te lang op de fruitschaal had gelegen. Ze had een kapsel dat leek op een vogelnest dat een flinke duw had gekregen van een naastliggende tak. Daarbij was ze goed bedeeld van wallen onder haar ogen. Wanneer ze zich bukte om iets uit haar handtas te halen die ze op de grond geparkeerd had, zag hij haar decolleté. Het spleetje van haar borsten wees erop dat ze nooit grote borsten had gekregen van haar verwekker, wel waren er veel rimpels te zien op haar bruine vel. Rechtover hem zat een jong koppeltje. De jongen fluisterde iets in het oor van zijn meisje. Er verscheen een prachtige, warme en veelbelovende glimlach op haar gezicht. Claude kende die lach van zijn Lisa, precies dezelfde lach wanneer hij tot haar zei dat ze de liefste vrouw op aarde was. Lisa woonde in Lessen en had een hele weg af te leggen naar de place to be. Ze was hongerig in haar wagen gestapt en reed vol passie naar haar aanbidder. Lisa was het gewoon dat haar minnaar af en toe belde vanuit een plaats waar de duivel nog niet naartoe zou gaan. Waar het brandde, rukten de pompiers uit, dacht ze dan. Lisa was haar nieuwe wagen, een Lotus, nog niet gewoon. Haar man had haar die wagen gekocht omdat haar vorige, een BMW cabriolet, niet meer met zijn imago in evenwicht was. Mijnheer had een zeer belangrijke positie bij het gerecht en had zojuist ook promotie gemaakt. Lisa reed graag snel, snel leven was haar op het lijf geschreven. Nadat ze de ring in Waregem verliet vond ze zonder problemen de richting naar St-Eloois-Vijve. Toen ze daar aankwam, nam ze de bocht naar links, richting het café, tot hier ging het nog goed. Maar ter hoogte van de herberg versperde een vrachtwagen haar de weg. Tot haar verbazing had ze de snelheid van de wagen terug opgedreven tot 90 km per uur. Voor een Lotus was dit een belachelijke snelheid, maar voor de natuurkrachten was het veel te veel. Met deze snelheid en een uitwijkmanoeuvre moesten er ongelukken gebeuren. Hete Lisa maakte een verkeerde beweging en belandde met haar wagen in de Leie. Het was onvermijdelijk dat ze daarin belandde, de Leie stroomde op enkele meters van het café. Peter, de bestuurder van de vrachtwagen, sprong onmiddellijk uit zijn bestuurdershut en nam een duik in de vervuilde Leie, zonder na te denken. Peter was lid van de vrijwillige brandweer en kon zeer goed zwemmen. Zonder de minste moeite haalde hij de afgekoelde en geschrokken deerne uit het water. Lisaâs vrijer stond op het droge te wachten met een handdoek die hij bemachtigd had van de herbergier, Stanny. Peter werd onthaald als een held, schouderklopjes en mooie woorden vlogen rond hem als vliegen op een rottende appel. Onmiddellijk werd hij het café binnengeleid en hadden de mannen aan de toog een reden om te feesten.
âHet scheelde niet veel of het kind was eraan. Dat zou jammer geweest zijn, zoân mooi stuk. Nietwaar Patriek?â?, zei één van de tooghangers tot zijn drinkebroer.
âJe hebt gelijk, Filip. Weet jij trouwens dat wij mensen de enige dieren zijn die weten dat we gaan sterven, maar toch doen we elke ochtend alsof dat niet waar is.â? Filip schrok van de woorden die langs zijn oren waren binnengekropen en zich zo een plaats hadden veroverd in zijn met alcohol doordrongen hersenen.
âWat krijgen we nu? Ga jij terug naar school of zo?â?
âIk heb dat ergens gelezen en ik vind dat het de waarheid is. Naar het schijnt komt het uit oude Indische geschriften.â? Patriek zei het met een uitdrukking op zijn gezicht alsof hij iedereen in het café wilde onderwijzen.
âKijk daar eens, onze Patriek kan geleerd doen. Opletten daarmee jongen, het kan je hersenen aantasten. Voor je het weet kan je geen pint meer drinken.â? Patriek                                                                                was zodanig geschrokken van de woorden van zijn boezemvriend dat hij onmiddellijk één meter bier liet aanrukken. Soms leek een café wel op één grote wachtzaal bij de psychiater. Alle problemen die de mensen opspaarden, werden hier besproken en soms opgelost. Na enkele emmers bier gebeurden soms eigenaardige dingen. Zelfs vrouwen vertrouwden hun diepste geheimen toe aan andere vrouwen die ze maar kenden van het cafélopen. Peter zat intussen aan de toog en had de twee in de gaten, hij schudde met zân hoofd wanneer hij ze bezig zag. Stanny had de cd-speler afgezet en de radio aangezet. Zo kon hij ongestoord verder werken zonder iedere keer onderbroken te worden om een nieuwe cd erin te stoppen. Time is money, had hij ergens eens gehoord, en dat had zich diep in zân hersenen vastgebeten. Stanny was een goede cafébaas, altijd klaar voor een grap. Zo zei hij altijd wanneer iemand een watertje vroeg: met bubbels of zonder? Dan trok hij met zijn hand één oor naar voor, zodat het leek alsof hij een Dumbo-achtig oor had. Wanneer je het tegengestelde vroeg kreeg je als antwoord âdat komt goed uit, want zonder heb ik nietâ. Peter hoorde in de radio de stem van Paul Jambers. Telkens hij die stem hoorde dacht hij aan plasseks, partnerruil en meer van die toestanden. Daarbij zag hij dan van die ezelachtige mensen die hem met Pol mochten aanspreken. Van die mensen die niet doorhadden dat het Pol enkel en alleen maar te doen was voor het grove geld. Peter was van mening dat er een dag zou komen dat elke Vlaamse malloot in het lang en breed op de buis zal geweest zijn. Als die mensen ondertussen al geen eigen televisieshow hadden gekregen. Dat allemaal dank zij Jambers, dacht Peter denkbeeldig hoofdschuddend. Een oude man kwam zich op de barkruk naast hem zetten. Nadat de man een jenever had besteld begon hij met Peter te praten, zomaar zonder reden had hij het over de oorlog.
âHet was een harde tijd, jongen. Ik weet nog dat we met ons hele gezin bij een boer sliepen in de schuur en het ratelen van machinegeweren in de verte hoorden. Ik herinner mij nog dat een bom op een honderdtal meter van ons huis viel en alle ramen stuk sprongen. Ik heb de Duitsers door het dorp weten marcheren, ja, ja. Een vriend van mijn broer, die zijn voet was kwijtgeraakt toen hij kolen wou stelen uit een rijdende treinwagon, zei altijd dat ik naar de Duitsers moest roepen met de woorden: schweinehund. Ik was jong en onschuldig, ik deed dat dan ook iedere keer.â? Peter luisterde gelaten, dat was hij gewoon van thuis. Hij wist dat het belangrijk was om oude mensen af en toe eens hun verhaal te laten vertellen, zo konden ze dan er weer tegen aan. De oude man had iets van een Griekse wijsheer. Aan zijn hoofd kon je zien hoe zijn buikspieren gespannen stonden. Op het eerste gezicht een ernstig man, een wijs man, althans zo gedroeg hij zich toch. Achteraf hoorde Peter van iemand die hem kende, dat hij vroeger in Bergen had gewoond, en dat hij een dakloze was. Hij had in de buurt van het station van Bergen vertoefd, in de rauwe wereld van de clochards. Een leven van vuile ellende dat zich afspeelde op de marmeren vensterbanken in de stationhal, of aan de ingang van de Delhaize. Daar zou hij gebedeld hebben, volgens diezelfde man, om daarna het gebedelde geld op te zuipen in de cafés rond het stationsplein. Nochtans zag je niet dat hij een clochard was, maar bij de meeste mensen bleef je wat zij van je vonden. Toen de rijkswacht de nodige vaststellingen had gedaan van het ongeval, alles in het verslag had gezet en de takelwerken achter de rug waren, wendde Lisa zich tot de heren van de wet. Lisa bracht hen op de hoogte van haar situatie en wie haar man was, de grootste van de wetsdienaars trok zijn wenkbrauwen hoog op, hij had de naam van haar man ergens gehoord in een belangrijke zaak. Lisa vroeg om alles zo stil mogelijk te houden, waarop de heren van de wet beloofden alles in het werk te stellen om het voorval in de doofpot te laten verdwijnen. Wat de streek van Lessen betrof was het geen probleem, zeiden ze, maar ze konden niet verhinderen dat de roddels in een kleine parochie als St-Eloois-Vijve haar gewone gang zouden gaan. Een plaatselijke verslaggever was reeds ter plaatse en werd verzocht om het ongeval enkel in de regio te verslaan en geen namen te vermelden. De rijkswachters wisten ook wel dat kranten van tegenwoordig gewone ongevallen, zoals dit, maar enkele regels gaven, maar wanneer er iemand belangrijk in vermengd was met een story zoals deze madam, dan kreeg alles een andere dimensie. Fotoâs werden dan uitvergroot als schilderijen en het artikel kreeg de plaats waar normaal de moorden werden weergegeven. De media schonk meer en meer aandacht aan zulke feiten en bracht dit dan ook groots naar voor, ook op de televisie zie je van die toestanden. Het viel op dat de laatste tijd intellectuele programmaâs meer en meer werden verdrongen naar haast onmogelijke uren en op zenders waar niemand het bestaan van afwist. Daarentegen werden programmaâs als Big Brother en dergelijke, programmaâs zonder inhoud, druk bekeken door de kudde. Dat men in het kleine St-Eloois-Vijve praatte over haar, kon Lisa niet deren, na veertien dagen is dat weggeëbd. Als het maar niet tot haar omgeving zou doordringen, daar was ze doodsbenauwd voor. Moest haar moeder weten dat ze met een ordinaire handelsreiziger stoeide, zou ze zeker onterfd worden. Lisaâs moeder kwam uit de top van de aristocratie, daar had je regels die moesten geëerbiedigd worden of er gebeurden rare dingen. Lisa had het niet zo voor haar hardvochtige moeder, gelukkig voor haar dat ze het uiterlijk van haar moeder niet had. Haar moeder was ronduit lelijk! Maar daarvoor schaamde de vrouw zich niet, ze was immers stinkend rijk. Haar gezicht werd gedomineerd door haar dikke, lange neus. Wat het meest opviel was de brede neuswortel, alsof er een op hoorn wilde groeien. Ze had de ogen van een venijnige rat, en ook haar mond was klein uitgevallen, maar die was aristocratisch geplooid. Doordat zulke mensen nooit gelukkig waren konden hun hersenen geen serotonine meer aanmaken en waren ze gedoemd voor het leven. Serotonine was het hormoon dat het geluksgevoel opwekte. Onbegrijpelijk dat zoân mensen mooie kinderen ter wereld konden brengen, het leek een wonder. Lisaâs vader had een heel andere persoonlijkheid dan haar moeder. Hij had niets van de harde trekken van zijn vrouw, niets van haar dominante eigenwijsheid. Wanneer je de man zag zou je niet denken dat hij een rijk industrieel was die met de hoge pieten van het land aan tafel zat. Hij was iets kleiner dan zijn vrouw, een klein en tenger mannetje dat niet veel haar meer had en een gezicht dat zeer bruin was met ragfijne rimpeltjes. Hij was een zwijgzame en beminnelijke man, precies het type dat een dominant iemand nodig had. Wanneer hij al eens op de praatstoel zat, ontpopte hij zich tot een onderhoudend en zelfs humoristisch verteller. Zeker wanneer het kinderen betrof, dan zei hij steeds dat zijn verhalen geheimen waren, zo luisterden ze beter. De man zou zijn dochter, indien hij op de hoogte was geweest van haar slippertje, zeker nooit enige blaam geven. Zelf was hij ooit verwikkeld geweest in een liefdesaffaire, hij kende die wereld van verlangen. En zoals mooie Lisa wenste, zo geschiedde het, Lisaâs man en haar hele familie werden nooit op de hoogte gebracht van haar slippertje. Alles werd in de doofpot gestopt. Eén van de agenten had haar de boodschap meegegeven dat wat in de doofpot wordt gestopt, niet noodzakelijk dooft, maar soms bleef smeulen. Met die boodschap namen de heren van de wet afscheid. Lisaâs wagentje werd uit de Leie gehaald en degelijk gekuist en gedroogd op zijn Vlaams. Redelijk goed, maar zeker goed aan verdiend. Het sjoemelen van vele Vlamingen loopt soms de spuigaten uit, zeker in de wereld van de automobiel.
Het was nu zo ver, Peter maakte zich klaar voor zijn ontmoeting met de burgemeester. In de slaapkamer stond hij voor de enorme spiegel, zijn juiste kleren te kiezen. De grote spiegel was een wens van zijn vrouw, ze paste graag haar kleren als bij een kledingzaak, had ze haar man gezegd. Daarom dat Peter meteen een exemplaar had gekocht van een meter tachtig hoog en een meter vijftig breed. Leep als hij was, had hij de spiegel zo geplaatst dat hij tijdens het vrijen, als het er eens van kwam, alles zag. Daar kikte hij op. Wanneer hij voor de spiegel stond en keek of zijn das wel paste bij het overige, glimlachte hij. Hij zag hoe de ronde TL- lamp van de slaapkamer in de spiegel weerspiegelde en dat de lamp juist boven zijn hoofd ging, net een aureool. Met de blauwe muur op de achtergrond leek het net of hij een verschijning was. Wanneer men in een film een Mariaverschijning liet zien, was het net zo, maar dan meer getrukeerd, dacht hij. Toen zijn vrouw de slaapkamer binnenkwam zag ze dat de das niet paste en gaf hem onmiddellijk de juiste. Vrouwen hadden toch meer oog voor die dingen, en flikkers ook, dacht Peter. Plots merkte ze dat het bed nog niet was opgemaakt, dat vond ze erg. Het was net alsof je âs morgens je geliefde niet had gekust bij het vertrekken of je je niet had gewassen bij het opstaan. In geen tijd had ze het bed opgemaakt, een kwestie van gewoonte. Terwijl ze het bed aan het opmaken was, zag ze haar man klungelen met zijn das. Ze zag ook hoe de kleine haartjes van zijn onderarm goudgeel kleurden in het zonlicht dat er op scheen. Dat ontroerde haar voor een ogenblik. Daarna verlieten ze de slaapkamer en liep Peter nog eens zijn lijstje af van de zaken die zeker moesten nagekeken worden voor ze vertrokken. Wat Peter ook had gedaan voor hij zijn kleren paste was: zijn wagen nagekeken of er genoeg benzine in was en of het water- en oliepeil in orde was. Verder wist hij niets van een wagen af. Wanneer Peter zijn motorkap opende omdat er iets mis was met de wagen, kon je dat vergelijken met een inboorling die in de instrumententas van een arts zonder grenzen keek. Maar deze keer waren het zijn zenuwen die hem parten speelden. Om deze ietwat in toom te houden, begaf hij zich naar het barkastje en schonk zich in het geniep een porto in.
Je moet oppassen met die porto, schat. Het gaat recht naar je hoofdâ?, riep zijn vrouw. Hij had nochtans zeer voorzichtig het barkastje geopend, maar toch wist ze het. Ze had het waarschijnlijk geroken, dacht Peter. Wat juist was, de keukendeur stond op een kier en waarschijnlijk had een lichte wind, die via het schuifraam van de eetkamer naar binnen was geslopen, het parfum van de porto naar de keuken geleid. Daar vrouwen veel sneller dan mannen een lichte geur konden waarnemen en onderscheiden, doordat vrouwelijke hormonen een grote invloed hadden op het geurslijmvlies, was hij eraan voor zijn moeite. Peter wist wel beter, een paar portoâs zijn juist goed voor de zenuwen. Want wie weet moest hij daar straks wel een redevoering geven. Hij was er wel niet op voorbereid, maar hij was clever genoeg om iets uit zijn mouw te schudden, dat dacht hij toch. Je wist maar nooit met die politiekers, ze konden praten voor tien en dat wou hij niet aan zich laten voorbij gaan, hij wilde zijn mannetje staan. Peter keek naar zijn polshorloge, tien uur, nog één uur en dan werd hij verwacht op het stadhuis, niet iedereen wordt daar ontvangen flitste het door zijn hoofd. Wat een eer, en de dag daarop stond het in de gazet! Wat zouden zijn werkmakkers jaloers zijn. Hij wreef zich in de handen. De jaloersheid in Vlaanderen was niet te vergelijken met die in andere landen. Blijkbaar waren de Vlamingen genetisch geprogrammeerd om elkaar af te maken. Om de tijd te doden zette hij de televisie aan, hij zapte en kwam terecht bij de BBC. Daar zag hij hoe wetenschappers aan het praten waren over genetische proeven bij mensen. Wat was er van de wereld geworden, dacht hij, dat mensen zo ver gekomen waren dat ze hun eigen soort gebruikten om proeven op te doen waarvan men nog niet eens wist of ze in de juiste richting zaten, of was het altijd zo geweest? De vrouw die de wetenschappers interviewde had een goede stijl. Ze deed dat speels, serieus en charmant tegelijkertijd, en ze gebruikte haar uiterlijk heel goed, dat sprak Peter erg aan. Maar omdat zijn zenuwen te strak waren gespannen, zapte hij gauw verder en kwam bij de VRT terecht: daar werd de burgemeester van Knokke geïnterviewd. De man van het eenvoudige vissersplaatsje en de bedenker van het lelijke neologisme frigoboxtoerist. Voor hem betekent frigoboxtoerist waarschijnlijk ongeveer zoveel als trouwe VTM-kijker. Hij zei dat rijkdom zoveel betekent als een goede gezondheid. De burgemeester gaf het interview in zijn riante landhuis. De reporter van dienst werd champagne voorgeschoteld, terwijl de burgemeester in zijn gebroken Nederlands maar bleef kakelen hoe hij het leven simpel zag. Niet moeilijk, dacht peter, de man bulkt van geld. Het was maar van naar de winkel gaan en kopen, zo simpel was het leven van iemand met veel geld. Peter kon zich druk maken wanneer zulke mensen zich anders voorstelden dan ze waren. De volgende zender waar hij halt hield was VTM. Een omroepster kondigde een nieuwe serie aan. Ze noemde de serie prestigieus en de acteurs die erin meespeelden waren ervaren mensen. Ze zei het zeemzoet en bijna met geilheid in haar stem. Voor de nieuwkomers in de serie had ze een ander woord gekozen: deze zouden voor âeen revelatieâ zorgen. En dit terwijl het allemaal niet veel inhield, dacht Peter. Onverwacht had hij bij het zappen de verkeerde knop ingedrukt en zag beelden van een wervelstorm die bomen had ontworteld en alles wat leefde had meegesleurd in een blinde onverschilligheid. Het was ergens in India, dit deed hem denken aan wat een werkmakker hem had wijsgemaakt over India. Naar het schijnt moest je opletten wanneer je iets aannam van een Indiër. Nooit mocht je iets aanvaarden wat hij met zijn linkerhand aanreikte, met die hand kuisten ze namelijk hun gat af, zonder papier! Peter wist niet of het waar was, maar durfde het niet te vragen aan iemand, uit vrees uitgelachen te worden. Daarna zapte hij naar een kookprogramma. De een of andere gebuisde kok, die ergens anders geen werk meer vond, probeerde hier aan zijn trekken te komen. Het koken was van dien aard dat Peter zijn notitieboekje niet bij de hand hoefde te nemen om de ingrediënten op te schrijven. Iets wat hij ook niet deed wanneer hij iemand van de frituur om de hoek een bitterbal in het hete vet zag knallen.
âVrouwtje, weet jij voor welk publiek al die kookprogrammaâs gemaakt worden?â?, riep hij met zijn hoofd opgeheven, alsof hij de woorden als het ware naar de keukendeur wilde sturen.
âNee.â?
âVoor zij die een hele avond naar een verkoopster van Tupperware kunnen luisteren.â? Peter schaterde het uit, zijn vrouw niet, zelf was ze een Tupperware-vrouwtje. Ten einde raad nam hij het programmaboekje ter hand en keek waar er ergens iets vertoond werd dat hem zou interesseren. Plots zag hij tussen de programmaâs door een reclame staan, een blad vol. Het was een sollicitatiebureau die iedereen uitnodigde voor een gesprek.
âHet is toch eigenaardig hoe die reclamemensen alles in beeld brengenâ?, riep hij terug tot zijn vrouw.
âDit gaat over het werven van kandidaten voor een bepaald project. Heb je dat gezien, vrouw?â?
âJa, het is die foto aan het kampvuur, hé. Ik vind die mooi romantisch.â? Daarbij kwam ze in het deurgat staan en zette een gezicht op alsof ze pas een engel had zien voorbijvliegen.
âMooi? Zeg dat wel. Op de foto zie je één vrouw en twee mannen rond het kampvuur zitten. Op de achtergrond staat een grote kampeerwagen die een werkmens nooit kan betalen, laat staan die jongeren. Wat ik mij afvraag is: hoe die drie personen gezond in die kampeerwagen gaan slapen. Ik denk dat dit een reclame is om mensen aan te sporen om aan polygamie te gaan doen.â? Peter grinnikte om zijn uitleg, hij vond die amusant. Zo was hij steeds, wanneer hij aan de porto zat: als uitgelaten, dan nam hij woorden in zijn mond die hij anders niet durfde dromen.
âJij ziet altijd wat een ander niet zietâ?, zei zijn vrouw, die duidelijk op haar tenen was getrapt. Met een ruk draaide ze zich om en verdween in de keuken, alsof haar man een heidens woord had uitgesproken. Zonder verdere uitleg zapte Peter nog eens, om het af te leren, en kwam terecht bij een Nederlands programma. Een fotograaf met een bierbuik en een onduidelijke nationaliteit was bezig met een model. Hij zei haar dat ze meer kleren moest uittrekken opdat hij haar intelligentie en haar rijk geestesleven beter op de gevoelige plaat zou kunnen vastleggen. De voyeur, dacht Peter. Dit bracht zijn gedachten terug naar Lisa. Misschien zou ze ook aanwezig zijn op het stadhuis. Hij had haar goed bekeken toen hij ze op het droge had gelegd. Haar minirokje was naar omhoog geschoven en daardoor had hij goed haar ronde vormen gezien. Het natte bloesje dat aan haar lichaam kleefde liet haar kleine, maar toch mooie borstjes zien, een beha had ze niet aan. Dat alles was niet aan zijn aandacht ontsnapt, ze mocht er zijn. Hij likte zijn lippen en besefte dat ook hij een voyeur was, niet meer en niet minder dan die fotograaf. Dan zette hij de tv uit, richtte zich op uit de gemakkelijke zetel, hief zijn linkerbeen op en liet onhoorbaar een wind. Tenslotte nam hij nog een porto. Zijn vrouw was juist naar buiten gegaan om nog vlug de was aan de draad te hangen. Peter dronk de inhoud van het nieuwe glas in één teug leeg, ademde diep en blies de lucht krachtig uit, dan vulde hij het glas nog een keer en nam een klein slokje. Toen het vocht zijn maag bereikte, zuchtte hij eens. Dat deed deugd, dacht hij. Het was reeds tien uur veertig. Zijn vrouw kwam terug naar binnen, keek vluchtig naar de wandklok en zei dat het tijd was om op te stappen. Peter zag, wanneer ze haar bloes dichtknoopte, hoe ze in het geniep een kruisteken sloeg, dat was iets wat hij nooit deed. Dat leek hem iets voor mensen die twijfelden en steun zochten bij een gebaar dat toch niets uithaalde. Veel mensen zoeken naar een helpende hand wanneer het niet zo goed gaat, maar in feite hangt die aan je eigen arm en niet aan één of ander bijgeloof, dacht hij. Peter en zijn vrouwtje vertrokken naar het stadhuis, het was maar tien minuten rijden. Ze stapten in de wagen en reden weg. Geen van beiden die een woord zei. Hij reed als een robot naar het stadhuis en zijn vrouw keek door het zijraampje. Niet dat er iets spectaculairs te zien was door het raam, maar zo hoefde ze niet iedere keer te zeggen dat hij over de volle witte lijn reed. Wanneer ze aan het stadhuis stopten, zag hij dat de pers er ook was. Peters zenuwen sloegen op hol, nog meer dan thuis. De porto werkte zonder verwijl mee. Peters hoofd begon te gloeien, het werd rood, maar hij verloor zijn ingestudeerde glimlach niet. Aan de ingang stond de vriendin van Peters vrouw, haar beste vriendin, een vrouw waar ze een diepe vriendschap mee had. Een vriendschap die anders was dan bij mannen. Peters vrouw en haar vriendin konden praten over hun problemen met elkaar, net zolang tot ze er grip op hadden. Bij mannen had je dat niet, die wilden daar niet over praten. Ze waren bang dat hun zwakheid bij de andere belachelijk zou overkomen. Doordat mannen nergens heen konden met hun gevoelens, stond hun emotioneel groeiproces stil. Dat kwam ook doordat de meeste mannen waren opgevoed door traditionele moeders die hen nooit naar het hoe en waarom vroegen. Nog steeds worden in onze maatschappij zonen ontzien. De dochters werden door de moeders wél gevraagd naar de dingen die ze deden, of geadviseerd over hoe ze het moesten doen. Peter schonk geen aandacht aan de vriendin en stapte verder. Na de trappen en de glazen deur van het stadhuis te hebben overmeesterd, die uitgaven op de grote ontvangstzaal, kreeg de warmte van de zaal Peter in zijn greep. Het was alsof de beklemmende warmte hem in een oververhitte bakkersoven had geplaatst. De zon had de hele voormiddag haar hete stralen in de zaal gepompt. Het was er zeker 28 graden. Peter kon de warmte moeilijk verwerken. Hij voelde het bloed bonken tegen zijn slapen, alsof een vloerlegger met een rubberen hamer een betegeling aanbracht in zijn hoofd. Zijn okselgeur vermoordde het parfum dat zijn vrouw speciaal voor die dag had gekocht en vlak voor zijn vertrek op zijn kleren had gespoten. De vrouw van de conciërge, die instond voor de bediening, onthaalde hem met een stralende glimlach waarachter een vermoeid gelaat schuilde. Ze gaf Peter een hand en bemoedigende schouderklopjes. Peter deed zijn uiterste best en haalde zijn meest beleefde stadhuis manieren uit de kast. Van beleefdheid wist hij alles, hij was nog bij de Jezuïeten op school geweest. Tijdens de middagpauzes werd beleefdheid erin gestampt samen met de slecht afgegoten aardappelen. De burgemeester zei hem plaats te nemen, Peter hoorde het nauwelijks. Al wat hij hoorde was een onduidelijk geroezemoes van mensen rond hem en plots niets meer, het was zo stil als het in het heelal moest zijn. Hij nam aanstalten om zich op de aangewezen stoel te zetten, maar belandde er naast. Met een dof geluid viel hij op het vers geboend parket. Hij was van zijn stokje gevallen, de porto, de drukkende hitte en de zenuwen hadden hem de das omgedaan. Gelukkig was er iemand van het rode kruis in de zaal. Het was de jaarlijkse veertiendaagse van het rode kruis. Het meisje bracht hem terug tot bewustzijn en glimlachte inhalig. Peter keek recht in haar ogen en bedankte haar. Het is niets mijnheer, zei het meisje en stak hem een sticker onder de neus. Je moet maar na de receptie betalen, mijnheer. Peter keek alsof men hem levend wou villen.
Â